Ik merkte dat mijn denken vastliep over wat ‘het geloof van kinderen is’. De vele, uiteenlopende ontwikkelingsfasen van de mens hebben recht op een eigen ruimte en acceptatie zonder voorwaarden.

Voor jonge kinderen is ‘cognitief geloven’ iets totaal onbekends. Ze missen vaak de taal, hun begrijpen is in ontwikkeling. Soms zien ze werkelijkheden nog niet, terwijl ze andere werkelijkheden juist beter zien dan volwassenen. Ze hebben zichzelf niet achter de tralies van een rationele benadering opgesloten.
Het magische in hun denken is deel van hun ontwikkeling, maar daarom zijn ze nog niet minder deel van het lichaam van Christus. Al maakt dat het spreken over geloof wel ingewikkeld. Als er al een volwassen begrip van geloof bestaat, dan kun je dat niet op kinderen leggen als een meetlint voor hun geloof. Zou je trouwens met zo’n begrip ‘volwassen geloof’ generaties beter kunnen verbinden?
Ook op hun handelen kun je ook niet zonder meer een christelijke ethiek toepassen: zo gedragen we ons als christenen. Wat ze doen telt natuurlijk wel en in hun daden kunnen ze niet alleen hun groeiende menszijn weerspiegelen, maar ook een pril besef van wie Jezus is.

Welke ingang is er om te praten over de rol van kinderen, hun betekenis en plaats in de gemeente? Welk taalgebruik verbindt ons? Het idee dat je over ‘een kinderlijk geloof’ kunt spreken werkt voor mij verwarrend. Kinderlijk is geen neutrale term. Welk basisschoolkind zal over zichzelf zeggen dat het een kinderlijk geloof heeft? Alleen volwassenen gebruiken de uitdrukking en dan vaak nog in de verontschuldigende zin: ik heb maar een kinderlijk geloof.

Ik vind het behulpzamer om te spreken over de spiritualiteit van kinderen, al kan dat woord allergische reacties geven. Al verschillen de definities van spiritualiteit nogal, de nadruk ligt denk ik toch minder op de cognitieve inhoud van je geloof, dan op het totaal van geloofsbeleving. Die geloofsbeleving kan sterk uiteenlopen tussen gemeenteleden. Geloofsbeleving is een intiem en kwetsbaar domein, daar praten we niet zo makkelijk over.

Rebecca Nye heeft een bruikbare omschrijving gegeven van kinderen en spiritualiteit: ‘de vele manieren waarop God bij kinderen is en de kinderen bij God zijn’. God is bij kinderen en kinderen zijn bij God. De kinderspiritualiteit, de manier van bij God zijn, verschilt van die van volwassenen, maar Gods aanwezigheid staat! Dat lijkt me een fundamenteel uitgangspunt: God is bij kinderen en kinderen zijn bij God. Kinderen zijn niet actief, bewust de hele tijd bij God, net zomin als volwassenen. Ze zijn op hun manier en passend bij hun ontwikkelingsfase bij God. Ze hebben geen belijdenis van hun geloof nodig om bij God te zijn, want God kiest om bij hen te zijn.

Dat biedt ruimte om samen een gemeente te vormen, een lichaam van Christus, bij elkaar en met elkaar en verschillend van elkaar. Ik spreek dus liever over kinderen en spiritualiteit dan over het ‘geloofsleven’ van kinderen. Het woord geloofsleven is te veel ingevuld door volwassenen, hun ervaring en wereldvisie. Dat brengt niet samen.

Tegelijkertijd roept dat bij mij de vraag op wat deze spiritualiteit voor andere leeftijdsgroepen in de gemeente betekent: hoe is God bij hen en hoe zijn zij bij God? Wat is de spiritualiteit van onze gemeente? Hoe zijn wij bij God in onze eredienst op zondag en tijdens andere ontmoetingen? En hoe is God bij ons? Hoe leven we met dit besef?

Het is voor mij niet vrijblijvend. Durf ik mijn geloofsbeleving wat losser te laten en mee te gaan in een andere vorm van spiritualiteit, die van kinderen?