“It is precisely this lack of concern for or commitment to an interior self that infants and young children are able to model for us. Their ground of being is found in whomever they love.”

Dit prachtige citaat is van Jennifer Haddad Mosher, die dit schrijft in haar bijdrage over Irenaeus van Lyon.[1] Kinderen staan model voor ons, alsof ze op de kunstacademie zijn en wij mogen oefenen. Leren kijken, nauwkeurig observeren. Kinderen staan model voor ons in levenskunst. Hoe zouden zij, als model, ons kunnen helpen om een betere levenskunstenaar te worden, om kunst te maken?

Het Engelse citaat is niet direct makkelijk in een pakkende Nederlandse zin te vertalen. Maar een jong kind is niet bezig met zijn innerlijke zelf. De levensvragen zoals: wie ben ik, wat kan ik, waar hoor ik bij of waar ligt mijn bijdrage, spelen nog niet of pas later. Een jong kind is niet bezig met wat anderen van hem of haar denken. Ze zetten zichzelf niet opzij om aardig gevonden te worden, al pakt een kind natuurlijk wel de signalen op wanneer het leuk en lief gevonden wordt.

Het gaat over het kind, dat in zijn eigen wereld kan leven zonder zich af te vragen wie hij is. Geen zorgen over een eigen zelfbeeld. Een kind moet zelfs nog leren om in de spiegel te kijken en zichzelf te herkennen. Ze herkennen eerder hun moeder dan zichzelf. Wie ze zijn – de grond van hun bestaan – wordt bepaald door liefde. Ze bekommeren zich niet om hun innerlijke zelf(beeld), hun toewijding ligt elders, in het nu.

Op de momenten dat een kind ‘lekker niet met zichzelf bezig is’, maar leeft en in een eigen flow is of juist uitrust en ligt te pannenkoeken, staan ze model voor levenskunst. Ze spiegelen mij voor dat allerlei zaken niet zo belangrijk zijn. Status? Nooit van gehoord. Hard werken? Nou lekker spelen tot je uitgeput bent zal je bedoelen. Of ik er goed uitzie en mensen mij wel aardig vinden omdat ik mooi genoeg ben? Kom nou, ik geef zelfs niet om snottebellen, dus laat naar je kijken.

Misschien zou je in het jargon van de psychologie of van de contemplatie kunnen zeggen dat ze nog geen last hebben van een ego dat gevoed en verzorgd moet worden. Ze zijn wel op zichzelf gericht en hebben zorg en voeding nodig, maar er is gelukkig nog weinig innerlijk ego dat overeind gehouden hoeft te worden. Ik ben, dus ik speel, ik huil, ik ben driftig, ik ben schattig, ik ben in ontwikkeling. Ik ben, dus ik groei. Maar laat me in mijn tempo groeien.

Zou God ook niet zo naar mij kijken? Jan is wie hij is. Hij groeit, hij is zelfzuchtig, maar komt door Mijn liefde wel boven zichzelf uit. Hij denkt te veel over zichzelf na, dus laat Ik hem heerlijk naar zijn kleinkinderen kijken. Die houden hem een spiegel voor: opa, je bent wie je liefhebt. Ze zeggen dat de grond van zijn bestaan niet zijn pensioen is of zijn vroegere carrière. Je bent pas echt als je mijn opa bent en mee wilt gaan in mijn wereld. Opa, kom je spelen?

Zo houden ze jou Mijn spiegel voor, want meer dan een kind van Mij kun je niet worden, een troetelnaam. Wil je leren om terug te gaan naar zo’n levenskunst? Het is paradoxaal om zo het Koninkrijk te ontvangen, maar wat is daarop jouw antwoord, Jan?



[1] Jennifer Haddad Mosher in: Understanding Children's Spirituality: Theology, Research, and Practice (p. 106). Chapter 6. Irenaeus’ Stages of Faith. Childlike Belief and the Divine Pedagogy. Cascade Books, an Imprint of Wipf and Stock Publishers.