Onze jongste kleindochter is twee jaar, snel om te luisteren, maar langzaam om te spreken. Dat klinkt bijna bijbels profetisch, alsof ze naar Jacobus heeft geluisterd. Nou ja, laten we eerst maar eens wachten hoe haar ontwikkeling verder gaat. Bij grote opwinding praat ze meer dan anders, normaal volstaat trekken en wijzen om haar zin te krijgen. Nu praat ze dus, want ze staat onderaan de trap en zegt: ‘Opa ook mee’. Stralende glimlach, de opwinding zit in het hele lijfje. Het verkleinwoord in toepasselijk, want ze is beslist niet groot.
De reden dat ik mee naar boven moet, is dat een tante wakker gemaakt gaat worden. Die heeft even een kort slaapje gedaan, maar moet nu weer in het land der wakkeren terugkeren. Daar zal ze bij helpen en ik weet uit ervaring dat er dan een bommetje komt, want het lijfje stort zich zo meteen boven op de tante, die in gespeelde schrik zal bijkomen uit dromenland. Dat is zo belangrijk dat er gepraat moet worden: ‘Opa ook mee’. En opa gaat mee. Jong en oud zoeken het hogerop, samen de trap op.
In Joël 2 staat een intrigerende passage die mij weer deed denken aan dit voorval. Het gaat uitgesproken slecht met het volk Israël. Er is levensgevaar. In vers 15 wordt opgeroepen om het volk bijeen te brengen:
15. Blaas de ramshoorn op de Sion, kondig een vastentijd af en roep op tot een plechtige samenkomst.
16. Breng het volk bijeen, laat heel Israël zich reinigen. Breng de oude mensen tezamen, verzamel de kinderen, ook de kleintjes aan de borst.
Laat de bruidegom opstaan van het bruidsbed, laat de bruid het slaapvertrek verlaten.
17. Priesters, dienaren van de HEER, hef een smeekbede aan in de tempel, tussen altaar en voorhal: ‘Ach HEER, spaar uw volk, uw eigendom, geef het niet prijs aan spot en hoon van andere volken. Waarom zouden zij mogen zeggen:
“En waar is nu hun God?”’
Een profeet ziet geen complottheorieën en is geen doemdenker. Een profeet zet dingen in Gods perspectief en vertelt wat mensen mogen doen. Ze mogen bij elkaar komen en God om genade vragen. Hij ziet de werkelijkheid in een ander licht. In die werkelijkheid wordt iedereen opgeroepen voor een vastentijd, iedereen moet bij elkaar komen voor Gods aangezicht. Er is geen enkel excuus om je daaraan te onttrekken. Je bent niet te oud of te jong, zelfs de huwelijksnacht is geen uitzonderingsreden. Dat heet in tegenwoordige taal dat er grote urgentie is, topprioriteit.
Ik ben gepassioneerd om kinderen de ruimte te geven in de kerk. Daarbij maak ik me niet zoveel zorgen over wat ze precies snappen. Daar maak ik mezelf ook geen zorgen meer over: de tijd van analyse en verklaring, van kennis en verstand, van dogma en geloofsbelijdenis heeft zijn grootste aantrekkingskracht verloren. Ik vind de meetlat van begrip en belijden minder spannend dan de uitdagende woorden van Jezus dat ik moet worden als een kind. Hoe dat zou zijn gaat mijn verstand te boven. En dat is niet erg.
De profeet Joël zondert de kinderen, ja de baby’s, de zuigelingen niet uit van de verootmoediging voor God. Ze snappen er niets van, maar ze doen er toch toe. Ze horen er wel bij, ze horen er zelfs bij te zijn. En ook de ouderen, die misschien voelen dat ze er niet meer toe doen zoals ze deden. Het klinkt misschien oneerbiedig, maar ik hoor in mijn hoofd: ‘Opa ook mee!’ Het huis dat gebouwd wordt (Psalm 127) is het huis voor de kinderen. Daarom doen de ouderen er ook toe, want zij zijn de urgentie van de huwelijksnacht niet vergeten, maar vol van verwachting op de grote morgen, hun ‘thuis’ komt dichterbij. Waarom zouden ze ‘voor zichzelf’ bouwen?
Een interview met Paus Franciscus is in een boekje gebundeld met de prachtige titel ‘God is jong’. Hij spreekt daarin over een ontwortelde maatschappij en noemt daarin de jeugd en de ouderen als twee belangrijke, gemarginaliseerde groepen. Voor de uitdagingen van deze ontwortelde maatschappij suggereert hij het belang van jeugd en ouderen die in gesprek gaan, zonder dat (althans voorlopig) de tussengroep van de volwassenen daarbij is. Dat klinkt radicaal, maar hij verwijst naar Joël 3:1: ‘oude mensen zullen dromen dromen, en jongeren zullen visoenen zien’ (pagina 32).
Dat vereist wat Franciscus noemt een ‘revolutie van de tederheid’; kinderen aan de borst, kan het sterker verbeeld worden? Het kenmerkende van de kinderen die bij Jezus komen, is dat ze gebracht worden, ze kunnen nog niet zelf komen (Marcus 10:13, Lucas 18:15: De mensen probeerden (ook kleine) kinderen bij Hem te brengen …).
Ik hoop zo dat de kerk dat niet zal verhinderen en dat we nog meer uitgroeien tot een ‘wortelplaats’. Voor iedereen, in elke levensfase.